Gazellen

betekenis & definitie

Groep van herkauwers van de afdeeling der Antilopen; zij onderscheiden zich van de andere antilopen door de bij beide seksen voorhanden, min of meer liervormige en steeds van dwarsringen, doch nooit van scherpe kanten voorziene, 25—36 centimeter lange horens, de duidelijke traangroeven en de tamelijk groote kliergroeven tusschen de teenen en tusschen de liezen. De G. zijnteeder van maaksel, rank van gestalte, middelmatig van grootte, de sierlijkste onder de antilopen, uiterst schuw van aard, echter gemakkelijk tam te maken. Dit alles geldt inzonderheid voor de gewone gazelle, Antiloq>e of Gazella dorcas Pallas, die n.-o. Afrika bewoont, en van de arabische gazelle, Antilope arabica Ehrenberg, die in Arabië en Syrië leeft en veel op eerstgenoemde soort gelijkt. Beide leven troepsgewijs. Gazella dorcas heeft de grootte eener middelmatige geit, en is van boven rosachtig, van onderen wit; aan de zijden vertoont zich een bruine lengtestreep; de staart is zwart; zij is de algemeenste antiloop van geheel noordelijk Afrika en wordt hier nagenoeg overal waar zandvlakten zijn aangetroffen, meestal in familiën van honderd of meer stuks; zij is uitermate vlug en loopt sneller dan de honden; men jaagt haar te paard met valken, windhonden of jachtluipaards. Zij zijn sinds overoude tijden bekend en spelen in de poëzie der oostersche volken, als beeld der teedere schoonheid, een groote rol; de schoonheid en zachtheid harer oogen hebben de uitdrukking gazellenoogen doen ontstaan. Daar zij, jong gevangen, zeer mak worden, houdt men ze in Egypte en Syrië veelvuldig als huisdieren. Van hier komen dikwijls exemplaren naar Europa, waar zij bij haver en hooi zeer goed in het leven zijn te houden. Tot de groep der gazellen rekent men soms ook den spring- of pronkbok, Antilope euchore, Kaap de Goede Hoop, den bonten bok, Ant. pygarga, den blesbok, Ant. albifrons, beide aan Kaap de Goede Hoop, verder de dama-antiloop, Ant. damu. in de woestijnen van n.o. Afrika, de oost-indische antiloop, Ant. cereicapra, de sa'iga, Ant. saigci. Zie ook Antilope.