Gepubliceerd op 20-01-2021

Donder

betekenis & definitie

Het krachtig, rollend geluid waarmee de electrische ontlading van onweerswolken gepaard gaat en dat zich, wat zijn ontstaan betreft, vergelijken laat met het knetteren der electrische vonken van een elcctriseer-machine, en met den knal bij de ontlading eener Leidsche flesch. Wall (1708) maakt het eerst op de overeenkomst van den donder met het geluid van een electrische vonk opmerkzaam, terwijl daarop Franklin (1746—53) nog een aantal gronden aangaf die voor het electrisch karakter van den D pleiten. Het dondergeluid is het gevolg van het plotseling verdringen van de lucht door den bliksem; beiden moeten derhalve noodzakelijk tegelijkertijd ontstaan, ofschoon de donder steeds iets later gehoord wordt dan de bliksem gezien is; ook is de duur van den donder langer dan van den bliksem ; alleen dan wanneer de bliksem dicht in de nabijheid van den waarnemer eindigt (inslaat), valt de aanvang van den D. saam met het tijdstip waarop de bliksem zich doet zien; dit later komen van den donder na den bliksem heeft zijn oorzaak in de langzamer voortplanting van de geluidsgolven door de lucht, waardoor dezen een langer tijd behoeven om van de plaats waar zij ontstaan tot het oor te komen. Daar de bliksem vaak verscheidene km. lang is, zullen ook de geluidsgolven van het verder afgelegen gedeelte zijner baan meer tijd noodig hebben om het oor te bereiken. Het eigenaardig afwisselend aanzwellen of rollen des donders heeft zijne oorzaak deels in eene terugkaatsing en versterking der geluidsgolven tegen de wolken, deels in de zigzagvormige baan des bliksems; tengevolge nl. van het heen- en weerspringen des bliksems moet het geluid soms van twee of meer even ver van het oor gelegen gedeelten der baan komen, en schijnt dan sterker dan in de tusschenliggende tijden. Ook moet aan de punten waar de bliksem afwijkt en eenen hoek vormt de samendrukking der lucht on derhalve ook het voortgebrachte geluid het sterkst wezen. In bergachtige oorden hoort men den donder sterker en rollender dan in de vlakte, dewijl aldaar ook tegen de bergwanden eene terugkaatsing en versterking der geluidsgolven plaats heeft. De regel dat uit het aantal seconden die tusschen bliksem en donder verloopen de afstand van het onweder kan worden bepaald, heeft slechts betrekking op het voor den waarnemer dichtstbijzijnde punt van een bliksem, en als regel kan worden aangenomen, dat zoodanig dichtst bijzijnd punt van een bliksem zooveel maal 340 (driehonderdveertig) meter van den waarnemer verwijderd is als er tusschen bliksem en donder seconden verloopen. Daar de donder bij den overgang van dunnere in dichtere luchtlagen aanmerkelijk verzwakt, is hij reeds op geringe afstanden onhoorbaar; de grootste tusschen bliksem en donder waargenomen tijdruimte is 72 seconden, de afstand van het onweer derhalve 24 km., terwijl bij zwaar geschutvuur het geluid op 120 km. afstand hoorbaar is: volgens Peytier en Hossard is het geluid van den donder in de onweerswolk zelf dof, als van in het vrije ontploffend kruit; de duur van den donder is verschillend, volgens Delisletot 50 seconden.