deensch godgeleerde en staatsman, in 1811 te Kopenhagen geboren, promoveerde aldaar in de theologie en maakte in 1889 deel uit van de deputatie der studentenvereniging, die van Christiaan VIII een vrijzinniger regeeringsvorm verlangde. Sedert werkte hij als publicist met grooten ijver voor het liberalisme.
In 1848 trad hij als minister van ©eredienst en onderwijs in het zoogen. Casinoministerie (22 Maart tot 15 Xov. 1848) op. Tot bisschop van het stift Laaland-Falster in 1819 benoemd, verloor hij deze betrekking in 1854, omdat hij aan de parlementaire 'oppositie tegen het ministerie Oersted had deelgenomen. In het kabinet-Hall werd M. in 1859 minister van eeredienst, ging na den val van het ministerie naar Parijs, doch toen het in 1830 op nieuw optrad, aanvaardde hij weder dezelfde portefeuille. Daar Hall bij ’t uitbreken van het duitsch-deensche conflict zijn ontslag indiende, bracht M. in 1863 een nieuw kabinet tezamen. Na den ongelukkigen afloop van den oorlog met Oostenrijk en Pruisen moest hij zich in 1864 terugtrekken, en begaf zich in het volgende jaar naar Nieuw-Zeeland.
In 1869 teruggekeerd, aanvaardde hij een leeraarsbetrekking te Kopenhagen; kort daarna in zijn bisdom hersteld, overl. hij 28 Maart 1887. Van zijn vele theolog. geschriften is Uit de wereld des gebeds het bekendste.