uit Zeus geborene, een naam die in de oudheid meermalen voorkomt; de merkwaardigste zijn:
1) D. van Appollonia op Creta, volgeling der oudste zoogen. ionische wijsgeerige school, eenigszins jonger tijdgen. v. Anaxagoras, schrijver van een verloren gegaan werk, hetwelk melding maakt v/d beroemden meteoorsteen die bij Aegospotamos neerviel en dus na 465 v. C. moet vervaardigd zijn. Hij nam evenals Anaximenes de lucht tot grondstof aan, waaruit hij alle verschijnselen in de natuur, ook den menschelijken geest afleidde en waaraan hij een levende, denkende en scheppende kracht toeschreef.
2) D. van Babylon, uit Seleucia aan de Tigris, stoïsch wijsgeer en leerling van Chrysippus, van wiens leerstellingen hij weinig afweek. Om het hoog aanzien waarin hij als hoofd dezer school stond, werd hij in het beroemde gezantschap met den academischen wijsgeer Carneades en den peripatetischen Critolaus, in 156 v. C. naar Rome gezonden, wat tevens de eerste gelegenheid was, dat de Romeinen met de grieksche wijsbegeerte kennis maakten. In zijne hoofdstudie, de dialectica, was Carneades weder zijn leerling. Zijne talrijke schriften over verschillende vakken zijn alle verloren.
3) D. Cynicus, geboren te Sinope aan den Pontus Euxinus in Paphlagonië, 404 v. C-, de beroemdste der cynische wijsgeeren. Toen zijn vader, Ibesias, wegens het maken van valsche munt verdreven werd, vluchtte D. met hem naar Athene, alwaar hij na dringende beden door Antisthenes als leerling werd aangenomen. Niet alleen ontwikkelde hij de leer zijns leermeesters met de meeste gestrengheid, maar zelfs, vooral in de practisch toepassing overschreed hij haar in geen geringe mate. Vrij te willen zijn van behoeften dreef hij tot het uiterste en maakte zich daardoor, hoewel hij juist n. vrijheid en onafhankelijkh. streefde, slaaf zijner vrijwillige ontberingen en zelfbeproevingen. Overdag slenterde hij zonder schoenen,zonder mantel, met een langen baard, een stok in de hand en een knapzak op den rug over de straten en pleinen van Athene rond; des nachts sliep hij gewoonlijk in de stoa van Zeus, zoodat hij zich wel eens uitliet, dat de Atheners hem een prachtig verblijf hadden laten bouwen: ook sliep hij wel in een aarden vat of misschien juister in eene hut van klei welke de Atheners spottenderwijze een vat noemden. Op een reis naar Aegina, werd hij door zeeroovers 'gevangen genomen en naar Creta gevoerd; toen hij hier als slaaf zou verkocht worden, vroeg men hem wat hij kende, waarop hij antwoordde: menschen gebieden, en den heraut beval uit te roepen: of iemand een heer koopen wilde. Xeniades van Corinthe kocht hem en droeg hem de opvoeding zijner .kinderen op. Sedert leefde hij ’s winters te Athene, des zomers te Corinthe; hier ontmoette Alexander de Groote hem eens in het Craneum, van wien hij slechts de gunst verzocht, dat hij hem een weinig uit de zon zou gaan, waarop de koning het bekende gezegde zou geuit hebben: „ware ik Alexander niet, ik zou wenschen Diogenes te zijn”. Plato noemde hem den razenden Socrates; toen D. eens in Plato’s woning met bemorste voeten over de kostbare tapijten liep en daarbij de opmerking maakte, dat hij den hoogmoed van Plato vertrapte, antwoordde deze, ja, maar met een anderen hoogmoed. Zijn leer heeft hij niet theoretisch ontwikkeld: vandaar -waarschijnlijk dat hij geen werken heeft nagelaten; zijn geheele wijsbegeerte bestond in zijne levenswijze. Dieper onderzoek verwierp hij, geen belang stelde hij in de zedelijke betrekkingen der burgerlijke maatschappij; hij was ongevoelig voor familiebanden. Dit is ook de reden, dat zijn leven vooral rijk is aan anecdoten en geestige of bijtende antwoorden; een der meest gepaste daaronder is dat, wat hij aan een tyran gaf op de vraag, uit welk metaal men standbeelden moest gieten; uit dat, antwoordde hij, waaruit de standbeelden van Harmodius en Aristogiton gegoten werden. Hij stierf te Corinthe, waarschijnlijk op straat, in hoogen ouderdom; daar en in zijn vaderland werden hem standbeelden opgericht.
4) D. van Laërte in Cilicië, grammaticus, leefde te Athene, waarschijnlijk in de 2de helft der 2Je eeuw n. C., schreef een werk in 10 boeken, wel slechts een eenigszins ordelooze compilatie en dikwijls weinig nauwkeurig en critisch, doch overigens, uitgezonderd zijne voorliefde voor Epicurus, vrij onpartijdig, een hoofdbron voor vele onderwerpen uit de geschiedenis der oude wijsbegeerte, en vooral van veel waarde, omdat het talrijke brokstukken bevat uit werken die overigens verloren zijn. Het werk was eigenlijk bestemd voor eene geleerde romeinsche vrouw, Arria. De tekst is waarschijnlijk aanmerkelijk vervalscht.