Het deelbaar zijn, het vatbaar zijn voor deeling, splitsing.
1) In de Natuurkunde: de algemeene eigenschap der lichamen van in deelen gescheiden te kunnen worden; algemeen wordt thans aangenomen, dat de physische, of in werkelijkheid toe te passen deelbaarheid een grens heeft; de eerste, niet meer deelbare stofdeeltjes worden atomen geheeten; de wiskundige deelbaarheid kan tot in het oneindige worden voortgezet, in zooverre de ruimte, die een stofdeeltje inneemt, voortdurend nog in kleinere deelen kan worden verdeeld.
2) In de rekenkunde: een geheel rekenkundig getal noemt men deelbaar door een ander geheel rekenkundig getal als het laatste in het eerste een geheel aantal malen begrepen is; het getal dat op een ander getal een geheel aantal malen begrepen is, heet deelen van het getal dat zelf deeltal heet. Voor de kenmerken van deelbaarheid zie Twee, Drie enz.