L. Plantengeslacht van de familie der Sapotaceeën, met een 60-tal boomvormige, voornamelijk in de tropen van Amerika, minder in tropisch Azië en Afrika voorkomende soorten, met lederachtige bladen en kleine tot bundels vereenigde bloemen; de vrucht is een vleezige of lederachtige bes; van de west-indische, vaak gecultiveerde soort G. canito worden de vruchten, die een zoet, week vleesch hebben, in West-Indië algemeen gegeten; zij hebben de groote van een appel en heeten sterappels.
Ook de vruchten van de in West-Indië en tropisch Zuid-Amerika inheemsche C. monopyrenum, C. argentum, C. pomiforme, C. macrophyllum, C. glabrum en andere zijn eetbaar; laatstgenoemde soort levert ook het zeer duurzame en vaste ijzerhout, C. monopyrenum de gezochte damasceensche pruimen.