Gepubliceerd op 23-02-2021

Christ. ernst luthardt

betekenis & definitie

duitsch godgeleerde, 22 Maart 1823 te Maroldsweisach geb., vestigde zich in 1851 te Erlangen, na sedert 1847 leeraar in den godsdienst en de geschiedenis aan het gymnasium te Munchen geweest te zijn. Als buitengewoon hoogleeraar in de theologie vertrok hij in 1854 naar Marburg, van waar hij twee jaar later als gewoon hoogleeraar in de dogmatiek en de exegese van het N.

T. te Leipzig beroepen werd. In 1865 kreeg hij den titel van consistoriaalraad, hij emiriteerde in 1902 en overl. 21 Sept. van dat jaar. Wat zijn theol. en kerkel. richting aangaat, behoorde hij tot de zoogen. Erlanger school. Das Johanneische Evangelium (2 dln., Neurenb. 1852—53), Die Lehre von den letzten Dingen (Leipz. 1861), Die Lehre vom freien Willen (Leipz. 1863) en het Compendium der Dogmatik (2de uitg., Leipz. 1866) kunnen tot de beste onder zijn wetenschappelijke werken gerekend worden. Voor een grooter publiek schreef hij o. a.: Apologie des Christentums (dl. 1, Leipz. 1864, 14de dr. 1898, dl. 2, 7de dr. 1901, dl. 3, 7de dr. 1898, dl. 4, 2de dr. 1880), Die Kirche nach ihrem IJrsprung, ihrer Geschichte, ihrer Gegenwart (met Kahnis en Brückner, 3de dr. 1888), Die Kirche in ihrer Bedeutung für das öffentliche Leben (1882).

< >