Orde van insecten van de onderklasse der Myriapoda; kenmerken: lichaam rolrond of halfrolrond; de beide eerste pooténparen nemen geen deel aan de vorming der mondwerktuigen, welke alleen bestaan uit de van de zijdelingsche deelen van den kop ontspringende bovenkaken en uit de mondklep, die is saamgesteld uit een onderlip met twee doorgaans bewegelijke kauwplaatjes en ter weerszijde geplaatste onderkaken, die ook elk nog twee kauwplaatjes dragen; sprieten met 7 leedjes en ingeplant in twee groefjes aan het voorhoofd. Bij sommige C. ontbreken oogen, andere hebben enkelvoudige oogjes, die bij enkele soorten talrijk en groepsgewijs vereenigd zijn.
Het lichaam is in ringen verdeeld, ten getale van negen tot meer dan tachtig; elk der vijf of zes voorste ringen heeft één paar pooten, aan de overige ringen zijn de pootenparen dubbel. De mannetjes van de familiën Julodea en Siphonizantia hebben aan den zevenden ring de paringsorganen en meest geen pooten, of slechts een enkel paar. Enkele soorten kunnen zich geheel samenrollen. De stigmata liggen voor het punt van inplanting der heupen van de pooten. Ter weerszijden van den rug of wel aan alle segmenten bevinden zich kleine openingen, behoorende tot kleine kliertjes, die een bijtend vocht afscheiden. De opening zoowel der eileiders bij de vrouwelijke als der zaadleiders bij de mannelijke individuen zijn gelegen aan het heupgedeelte van het tweede of derde paar pooten; de eigenlijke aringsorganen der mannetjes bevinden zich ij eenigen aan den zevenden ring, bij anderen familie Glomerina 1) dicht voor de aars en steeds op eenigen afstand van de ware geslachtsopeningen, waaruit zij, voordat de paring plaats grijpt, door ombuiging deslichaams, waardoor de paringsorganen tot de geslachtsopeningen naderen, het daaruit tredende sperma opnemen; de wijfjes hebben twee, echter in een gemeenschappelijk hulsel besloten eierstokken, benevens een receptaculum seminis of zaadzak.
De C- zijn over het algemeen trage dieren, hun voedsel bestaat uit plantenstoffen en doode dieren, b.v. slakken; levende dieren vallen zij nimmer aan; bij naderend gevaar trekken zij zich saam; zij houden zich op op donkere vochtige plaatsen; geen enkele soort is vergiftig. De orde der C. wordt gewoonlijk onderverdeeld in 3 familiën, die der Julodea, Siphonizantia en Glomerina (zie deze onderwerpen), ook echter wel in vijf: Polyzonideeën, Julideeën, Polydesmideeën, Polyxenideeën en Glomerideeën.