Friesch theoloog, geb. te Burgwerd, 1665, overl. 1727. In 1679 bezocht hij de hoogeschool te Franeker, en behaalde in 1684 den doctoralen graad in de wijsbegeerte, en wijdde zich voorts in hoofdzaak aan de theologie.
Hij was achtereenvolgens predikant te Arum, Makkum en Bolsward, en werd in 1701 hoogleeraar in de wijsbegeerte te Franeker; hij was een voorstander van Cartesius, doch bestreed Bekker. Voorn, werken : Syntagma theologico-physico-metaphysicum (1711), Apologia pro vera et saniore philosophia (1719), Summa theologiae supernaturalis, enz.