In de electro-techniek: het licht dat ontstaat door een boog, gevormd door gloeiende kooldeeltjes, welke van een koolspits op een andere overgaan. Indien men de einden van twee draden, die met een voldoend krachtige electriciteitsbron verbonden zijn, met elkander in aanraking brengt zoodat de stroom kan doorgaan, en vervolgens de einden der draden enkele millimeters van elkander verwijdert, dan zal daardoor de stroom, alhoewel zich een luchtlaag tusschen beide einden bevindt, niet verbroken worden, maar van het eene draadeinde op het andere overgaan; deze overgang van den stroom wordt niet als bij de electr. vonk, door de lucht bewerkstelligd, maar door de geleidende dampen, die door de vervluchtiging van het draadmetaal tusschen de draadeinden ontstaan zijn op het oogenblik dat de verbinding op bovenbedoelde wijze werd verbroken.
Deze dampkolom geleidt intusschen veel slechter dan het massieve metaal; de stroom vindt daardoor op het punt van overgang een zeer grooten weerstand, ontwikkelt over de zeer kleine lengte daarvan een groote hoeveelheid warmte en roept zoodoende een hooge temperatuur te voorschijn, die voldoende is om steeds meer metaal te vervluchtigen en de lucht tusschen de draden geleidend te houden. Worden inplaats van metaaldraden twee toegespitste koolstaafjes gebruikt, waarvan men de spitsen geheel op dezelfde wijze eerst verbindt en daarna van elkaar verwijdert, dan ontstaat er een soort vlammenstroom, die van de eene spits uitgaat, zich uitbreidt, en zich naar de andere spits saamtrekt, en die, hoewel klein van omvang, een krachtig lucht uitstraalt; deze lichtwerking wordt teweeggebracht doordat de gassen en dampen, die den stroom overbrengen, witgloeiend worden, daar er een sterke concentratie van warmtewerking tengevolge van den grooten weerstand in de doorloopen laag, plaats heeft; de alzoo ontstaande vlam of vlamstroom wordt om haar verloop boog, lichtboog, geheeten; het licht dat uitgestraald wordt, noemt men booglicht, en de lampen, met behulp waarvan het booglicht tot verlichting wordt benut, booglampen. De lichtboog, ook wel boog van Volta geheeten, werd het eerst door Humphrey Davy in 18 0 met behulp van zijn groote electrische batterij van 2000 elementen waargenomen; hij bediende zich hierbij van kleine spitsen van houtskool; later bezigde men de zg. retortenkool, die zich in de retorten der gasfabrieken, door de ontleding van het lichtgas door de hitte in koolstof, langs de wanden afzet, en zeer geschikt is voor het voortbrengen van den lichtboog, daar het zeer moeilijk verbrandt en den stroom goed geleidt; nog later vond Bunsen een methode om de retortenkool door kunstmatig bereide kool te vervangen. De kool verbrandt langzamerhand in den lichtboog; de afstand tusschen beide spitsen wordt daardoor gaandeweg grooter, eindelijk te groot, zoodat de stroom niet meer van de eene spits op de andere kan overgaan; reeds lang echter voor dat de boog geheel verdwijnt wordt het aanvankelijk constante en heldere licht flikkerend en blauwachtig; het is, als eerste voorwaarde voor practisch nut van het in de boog van Volta ontstaande licht noodig dat de koolspitsen op een gelijken afstand van elkaar blijven; om aan deze voorwaarde te voldoen heeft men allerlei mechanismen uitgedacht De oudste en meest eenvoudige hieronder is de handregulateur, waarmee de koolspitsen, wanneer de aard van het licht aangeeft dat de afstand tusschen de spitsen te groot wordt, weder op den juisten afstand gesteld kunnen worden; een der eenvoudigste systemen onder deze handregulateurs is die van Fein, te Stuttgart; tot het naar elkaar toe brengen en van elkander verwijderen der spitsen werkt hierbij een tandradje op een getande stang, waaraan de bovenste koolspits verbonden is; voor tijdelijk gebruik worden de spitsen ook wel eenvoudig met de hand geregeld Minder eenvoudig is de taak en de werking der zelfwerkende regulateurs; de gang van af branding der spitsen is van allerlei invloeden afhankelijk en verre van regelmatig; een geregeld doorwerkende regulateur kan dus de afstand lichtelijk of te klein of te groot doen worden; vertrouwbaar is dus slechts zoodanig mechanisme, dat de spitsen alleen wanneer zulks noodig is verzet, onafhankelijk van tijdsduur als anderszins, en dat ophoudt te werken zoodra de juiste afstand weer is bereikt; hierbij moet rekening gehouden worden met de drie grootheden spanning, weerstand en stroomsterkte in den lichtboog. Het eenvoudigst systeem van een zelfwerkende regulateur is dat van Faucault-Duboscq, berekend naar een constante stroomsterkte; Serrin bracht hierin nog vereenvoudiging en verbetering aan; bij de lamp van Serrin wordt de bovenste koolhouder dermate bezwaard, dat hij zakt zoodra hij niet door eene of andere kracht wordt tegengehouden, waarbij tegelijkertijd de onderste houder genoodzaakt wordt naar boven te bewegen. Bij de booglamp constructieJaspar wordt voor het werk dat de spitsen van elkander moet verwijderen een bewegende werking van den stroom zelf in de plaats gesteld; later werd hier eenigen tijd de glycerine-rem, een met glycerine gevulden cylinder, waarin de onderste koolhouder met een zuiger rust, aan toegevoegd; genoemde rem werd ook in de Brushlamp aangewend, doch wordt, omdat zij veel zorg en stoornissen veroorzaakt, bij de nieuwere lampen niet meer toegepast.
Andere methoden van booglampen geven nog de eerste lamp van Yon Hefner-Alteneck, de electrische kaars van Jablochkoff, de lampe Soleil van Clerc en Bureau, de contact-gloeilamp van Werdermann, de differentiaal-lamp van Yon Hefner-Alteneck, de Pilsen-lamp van den Boheemschen telegrafist-electricien Krizik (1880), de booglamp met enkelvoudige beweging van P. Sellon, de lamp van Korting en Matthiesen te Leipzig een der vele constructies waarbij de naar elkaar toeschuivende bewmging van de koolspitsen door een motorische inrichting wordt bewerkstelligd, de booglamp voor parallelschakeling van R. J. Gülcher, enz. enz. Het mechanisme van al deze lampen is zeer gevoelig, en moet om in bruikbaren staat te blijven tegen stof, vocht enz. beschermd werden. Daartoe wordt het geheelo werk in een metalen bus gesloten, die er gemakkelijk van kan verwijderd worden.
Daar het onbedekte licht der booglampen voor de meeste doeleinden te scherp is omgeelt men den lichtboog meest nog met een ballon van matglas of opaalglas. De ballon wordt meestal tot een volledigen lantaarn gemaakt, waarin dan de booglamp opgehangen wordt, gewoonlijk derwijze, dat men ze naar beneden kan laten zakken, voor het vernieuwen der koolspitsen enz.