Gepubliceerd op 20-01-2021

Bleeken

betekenis & definitie

Bleek doen worden, zuiveren, helder maken.

Van stoffen in het algemeen

Hierbij hoeft het bleeken, in industrieelen zin, ten doel de spinbare vezels en de daarvan vervaardigde stoffen de onzindelijke kleur, die zij onder het bewerken hebben aangenomen, te ontnemen, en de oorspronkelijke helderheid terug te geven. Do vezels van plantaardigen oorsprong bieden weerstand aan de meeste scheikundige middelen, terwijl de vreemde stoffen, die hen de ongewenschte kleur verleenen, en die meestal uitsluitend aan de oppervlakte der vezels voorkomen, dooi' genoemde middelen opgelost of ontleed worden: op dit feit berust het bleeken der waren, die, zooals linnen en katoenen stoffen, uit cellulose bestaan. Het bleeken van wol en zijde moet echter op geheel andere wijze geschieden: de middelen die voor het bleeken van linnen en katoen geschikt zijn, kunnen voor het ontkleuren van wol en zijde niet dienen : de beide eerste zijn van plantaardige, de laatste van dierlijken oorsprong: de ontkleuringsmiddelen die bij de eerste goede resultaten opleveren, zouden bij de laatste ook de spinstof zelve oplossen, of althans aantasten.

Hoewel in bepaalde omstandigheden elke oxydeerende stof gebruikt zou kunnen worden tot het bleeken van cellulose en dergelijke stoffen, geelt de praktijk de voorkeur aan die bleekmiddelen, die onder het oxydeeren der ongewenschte kleurstoffen een zure verbinding vormen nn daarom de aanwezigheid van een alkali vereischen. De bleekmiddelen, waarvan men in de praktijk bij het bleeken van de cellulosevezels gebruik maakt, zijn behalve de ozonhoudende dampkringslucht, chloor, onderehlorigzuur, een mengsel van ferricyaankalium en kaliumhydroxyd, en waterstofperoxyd; van de bleekmiddelen, die, terwijl zij de gewenschte werking uitoefenen, basen leveren, zoodat het bij het gebruik van die middelen noodzakelijk is bet bleeken in een zure vloeistof te doen plaats hebben, moeten vermeld het overmangaanzuur, in 1867 door Tessie du Mothay als bleekmiddel voorgeslagen, het ijzerchloride en het chroomzuur. Het zwavelzuur (zwaveldioxyde) oefent mede een bleekende werking uit. en wel op twee zeer verschillende wijzen: in de meeste gevallen zal de kleur van daardoor gebleekte stof eenvoudig gemaskeerd zijn; in enkele gevallen slechts wordt de kleurstof, waartegen het bleeken gericht is, werkelijk ontleed. De kleurstoffen van vele blauwe en roode bloemen, vruchten enz. vormen met het zwaveligzuur kleurlooze verbindingen, doch de kleurstof is dan niet ontleed; door verdunde zuren, b.v. verdund zwavelzuur, verder door dampen van zoutzuur, salpeterzuur, chloor, jodium eu bromium en eindelijk door verwarming worden de kleurstoffen uit de bedoelde verbindingen bijna oogenblikkelijk vrij gemaakt, zoodat de stof, waarin zij aanwezig zijn, haar oorspronkelijke kleur herkrijgt. De kleurstoffen der roode bloemen worden door zwaveligzuur niet gebleekt, ook het chlorophyl ondergaat daardoor geen verandering Sommige gekleurde lichamen — zooals indigoblauw, karmijn en de gele kleurstof der zijde — worden in ’t eerst door het zwaveligzuur niet gebleekt; later worden zij echter ontkleurd; daar de zuurstof, die met het zwaveligzuur gemengd is, onder den invloed van het licht, de bedoelde kleurstoffen ontleedt en in kleurlooze verbindingen omzet. Het bleeken met zwaveligzuur, zooals het in sommige takken van nijverheid wordt uitgevoerd, is in de meeste gevallen geen echte ontkleuring, doch slechts een bedekking, waardoor de kleurgevende verbinding aan het oog onttrokken wordt.

Deze gebleekte voorwerpen verliezen door eenvoudige blootstelling aan de lucht — vooral, wanneer zij intusschen tevens in beweging zijn — het zwaveligzuur, dat vroeger .dooi’ hen werd opgenomen; zij herkrijgen dientengevolge na verloop van eenigen tijd hunne oorspronkelijke kleur. Dikwijls is men in de gelegenheid dit verschijnsel waar te nemen, o. a. bij voorwerpen van gevlochten stroo of van mandewerk, bij badsponsen enz. Welke methode bij het bleeken van katoenen en linnen stoffen gevolgd wordt, steeds wmrdt het gewenschte doel bereikt door oxydatie van de kleurende bestanddeelen der vezels door de werking van de zuurstof in actioven toestand (ozon), die in den dampkring voorkomt of door de werking van het bleekcnd middel vrij wordt, met andere wmorden hetzij deze stoffen op het veld aan de werking van vochtige dampkringslucht worden blootgesteld, als bij de veld- of luchtbleekerij, of dat men de bleekende werking overlaat aan middelen (chloor, onderchlorigzuur, oplossing van soda in chloormagnesium, overmangaanzuur, ijzerchloride, chroomzuur, enz.). De oplossing van soda en chloormagnesium wordt blootgesteld aan de werking van een galvanischen stroom, en verkrijgt daardoor 1 a 2 gram bleekende zuurstof per liter; de eleotrolyse dezer (waterige) oplossing van chloormagnesium, gemengd met een overeenkomstige hoeveelheid bijtende soda (of natronhydraat) wordt, als de oplossing sterk is, voorgesteld door do formule:

MgCl2 + 2NaOH2 + 2H2O = CI2 + MgO2H2 + NaOH + H2.

Het bleeken van de grondstof bij de papierbereiding

(Zie ook Papierfabrikatie). Dit geschiedt hetzij wanneer de grondstof nog in den vorm van lompen verkeert, hetzij in den toestand waarin zij den naam van halfgoed draagt. In liet laatste geval maakt men gebruik van chloorgas, Van chloorwater, van chloorkalk of van andere verbindingen, die een bleekend ver mogen bezitten. Wanneer men zich voor het bleeken van vloeibare verbindingen bedient, geschiedt zulks in toestelen, meest in den halfgoed-hollander. Om het chloor, dat na het bleeken in de papierstof achterblijft, te verwijderen, en om het zoutzuur, dat door het bleeken uit de daartoe gebezigde verbindingen is ontstaan, te neutraliseeren, wordt aan het water, waarin de stof na beëindigde bleeking gewasschen wordt, een weinig soda of potasch toegevoegd, of wel een antichloor, daar de laatste overblijfselen van het chloor zich hardnekkig aan de vezels der stof blijven hechten en door het bloote wasschen niet verwijderd kunnen worden; als antichloor wordt meest onderzwaveligzure natron (natriumhyposulfiet) gebezigd.

Bleek van Was

Het eenige materiaal, waarbij de luchtbleekerij nog niet door een scheikundig middel vervangen is kunnen worden, is was. Het geel was heeft een korrelige breuk, het gevolg van onzuiverheden die er in voorkomen. Om het was te bleeken wordt het eerstens in een vertinden koperen ketel, waarin vooraf een zekere hoeveelheid water tot kookhitte verwarmd is geworden, gesmolten, onder toevoeging van (4 % aluin, wijnsteen of zwavelzuur, terwijl het intusschen gestadig wordt omgeroerd; vervolgens wordt het met het water in een kuip overgeschonken, waarna reeds allerlei onzuiverheden bezinken. Om het was te beletten in den vasten toestand over te gaan, wordt de kuip met een deksel gesloten en met wollen stoffen omgeven. Na op deze wijze gezuiverd te zijn wordt het in dunne strooken verdeeld, opdat liet een grootere oppervlakte verkrijgt, waardoor lucht en licht er bij het bleeken beter op kunnen .inwerken. Genoemde strooken worden vervolgens neergelegd op stukken linnen (bleekdoek geheeten) die op ramen zijn uitgespannen: zij blijven daarop aan de werking van de lucht en van het zonlicht blootgesteld, totdat er geen verandering van kleur meer waargenomen wordt, en intusschen meermalen omgekeerd.

Om een belangrijke hoeveelheid was te bleeken, is herhaalde omsmelting en bleeking noodig, daar telkens een deel het inwendige der strooken uitmaakt, buiten den invloed van lucht en licht blijft, en derhalve aan het bleekingsproces geen deel neemt. De duur van het bleeken hangt af van de soort van was, en ook van de weersgesteldheid; door het bleeken vermindert het was 2 tot 10 % aan gewicht. Na het bleeken wordt het opnieuw gesmolten, door een zeef gegoten en verder bewerkt. Talk, palmolie enz. bleekt men door op de gesmolten stof een verdunde oplossing van chroomzuur, een waterige met zwavelzuur vermengde oplossing van chroomzure kali, te laten inwerken, onder gestadig omroeren.

< >