Gepubliceerd op 20-01-2021

Bevoorrechte schulden

betekenis & definitie

In het algemeen: schulden die bij voldoening door gerechtelijke tusschenkomst een zekeren voorrang genieten boven andere. Alle de roerende en onroerende goederen van den schuldenaar, zoowel tegenwoordige als toekomstige, zijn voor deszelfs persoonlijke verbintenissen aansprakelijk.

Die goederen strekken tot gemeenschappelijken waarborg voor zijn schuldeischers; derzelver opbrengst wordt onder hen, ponds ponds gelijke, naar evenredigheid van eens ieders inschuld, verdeeld, ten ware er tusschen de schuldeischers wettige redenen van voorrang mochten bestaan. De voorrang tusschen schuldeischers spruit voort uit privilegie, Uit pand en uit onderzetting of hypotheek. (Zie deze onderwerpen). Privilegie is een recht door de wet toegekend aan den oenen schuldeischer boven den anderen, alleen uit hoofde van den aard dor schuld Pand en hypotheek gaan boven privilegie, behalve in die gevallen, waarin de wet uitdrukkelijk het tegendeel bepaalt. Tusschen bevoorrechte schuldeischers, die in denzelfden rang zijn, wordt ponds ponds gelijke betaald. De voorrang van ’s rijks schatkist, de orde waarin dezelve wordt uitgeoefend, en de tijd van deszelfs duur, worden geregeld door de bijzondere wetten daartoe betrekkelijk De privilogon hebben tot onderwerp, of zekere bepaalde goederen, of alle do roerende en onroerende goederen in het algemeen. De eerste hebben den voorrang boven laatstgenoemde.De bevoorrechte schulden op zekere bepaalde goederen zijn:

1e. De gerechtskosten uitsluitend veroorzaakt door de uitwinning van oene roerende of onroerende zaak. Deze worden uit de opbrengst van hot uitgewonnene goed boven alle andere bevoorrechte schulden, en zelis boven pand en hypotheek, gekweten;
2e. Do huurpenningen van onroerende goederen, de kosten van reparatie waartoe de huurder verplicht is, mitsgaders alles wat tot de nakoming van de huurovereenkomst betrekking heeft;
3e. De nog onbetaalde koopprijs van onroerende goederen;
4e. De kosten tot behoud eencr zaak gemaakt;
5e. De kosten tot bearbeiding eener zaak aan den werkman verschuldigd;
6e. Hetgeen door eenen herbergier, als zoodanig, aan een reiziger is geleverd;
7e. De vrachtloonen en bijkomende onkosten;
8e. Hetgeen aan metselaars, timmerlieden en andere werkbazen is verschuldigd wegens den opbouw, aanbouw en de reparatiën van onroerende goederen, mits de schuldvordering niet ouder zij dan drie jaren, en de eigendom van het perceel aan den schuldenaar zij verbleven;
9e. De vergoedingen en betalingen waartoe openbare ambtenaren, uit hoofde van verzuim, misslagen en misdrijven, in de uitoefening hunner bediening gepleegd, gehouden zijn.

De verhuurder kan zijn voorrecht doen gelden op de vruchten welke door takken aan de boomen, of door wortels aan den grond, nog zijn vastgehecht; voorts op de ingeoogste en nog niet ingeoogste vruchten die zich op den bodem bevinden, en op al hetgeen op den bodem is, zoo tot stoffeering van het gehuurde huis of der landhoeve, als tot bebouwing of gebruik van het land, zooals het vee, de bouwgereedschappen en dcrgelijken; onverschillig of de hierboven genoemde voorwerpen al dan niet aan den huurder toebehooren. Indien de huurder een gedeelte van het verhuurde goed aan een ander wettig in huur heeft afgestaan, kan de verhuurder zijn voorrecht op de voorwerpen, die zich in of op dat gedeelte bevonden, niet verder doen gelden, dan alleen in evenredigheid van het door den tweeden huurder overgenomen gedeelte, en voor zooverre de laatstgemelde niet mocht kunnen aantoonen, zijne huurpenningen volgens de overeenkomst te hebben voldaan. (Burg. Wetb. art. 1185—1186). De voorrechten boven onder 4°—9° vermeld, worden uitgeoefend als volgt: die vanno. 4, op de zaak tot welker behoud de kosten zijn gemaakt; die van no. 5 op de zaak die bearbeid is; die van no. 5 op de goederen die door den reiziger in de herberg zijn gebracht; die van no. 7 op het vervoerde goed; die van no. 8 op de opbrengst van het opgebouwde, aangebouwde of herstelde perceel; die van no. 9 op het bedrag van de door de ambtenaren gestelde zekerheid, en de daarop verschuldigde renten.

De bevoorrechte inschulden op alle de roerende en onroerende goederen in het algemeen zijn de hierna vermelde, en worden in de volgende orde verhaald: le. De gerechtskosten, uitsluitend veroorzaakt door uitwinning van pand en boedelredding: deze hebben voorrang boven pand en hypotheek; 2o De begrafeniskosten, behoudens de bevoegdheid der rechters om dezelve te verminderen, indien zij bovenmatig zijn; 3e. Alle kosten van de laatste ziekte; 4e. Het loon van diensten werkboden over het verschenen jaar, en hetgeen over het loopende jaar verschuldigd is; 5e. De schuldvorderingen wegens lovering van levensmiddelen, gedaan aan den schuldenaar en deszelfs huisgezin, gedurende de laatste zes maanden; 6e. De schuldvorderingen van kostschoolhouders voor het laatste jaar; 7e. De schuldvordering van minderjarigen of onder curatele gestelden ten laste van hunne voogden en curators, ter zake van derzelver beheer: voor zoo verre dezelve niet kunnen worden verhaald uit de hypotheken of andere zekerheid, welke, naar aanleiding der bepalingen omtrent minderjarigheid en voogdij, mocht gesteld zijn.