Gepubliceerd op 23-02-2021

Barth. hendrik lulofs

betekenis & definitie

nederl. letterkundige, in 1787 te Zutphen geb. waar hij, na zijn studiën aan de Groninger academie volbracht te hebben, bij de rechtbank werkzaam was. Sedert 1813 had hij zich als voortreffelijk beoefenaar der taal doen kennen, waarom hem dan ook in 1815 de nieuw opgerichte leerstoel in de nederl. taal en welsprekendheid aan de hoogeschool te Groningen werd aangeboden, welke betrekking hij met een redevoering „Over de noodzakelijkheid van de beoefening der eigene taal en letterkunde enz." aanvaardde.

Na den dood van prof. Meijer werd hem het onderwijs in de vaderl. geschiedenis opgedragen. Tot zijn voornaamste werken op taalkundig gebied behoor en: Schets van een overzicht der Duitsche taal, of der Germ. taaltakken enz. (Gron. 1819); Over Nederl. spraakkunst, stijl- en letterkennis, als voorbereiding voor de redekunst of welsprekendheidsleer (Gron. 1823), Gronden der Nederl. woordafleidkunde (Gron. 1833), Handboek v. d. vroegsten bloei der Nederl. letterk. (Gron. 1845), De Declamatie of de kunst van declameren of reciteren (Gron. 1848) enz. Verder heeft men van hem nog een Kort overzicht van de geschiedenis der Nederlanden (2 dln., Gron. 1835 —37). L. overl. in 1849. Hij was lid van onderscheidene geleerde genootschappen, en werd door de letterk. faculteit te Groningen in 1845 honoris causa tot doctor in de letteren benoemd.

< >