Gepubliceerd op 19-01-2021

Atjeh

betekenis & definitie

en Onderhoorigheden. Een gewest der Nederl.

Bezittingen, gevormd door het noordelijk deel van het eiland Sumatra en bestaande, ingevolge staatsblad 1884 no. 205 en 1885 no. 9a, uit Groot-Atjeh en de Onderhoorigheden, tezamen een oppervl. beslaande van 966½ O geogr. mijlen; hoofdpl. KotaRadja; getal inw. niet met juistheid bekend.De afdeeling Groot-Atjeh omvat:

a. het gebied binnen de postenlinie tot aan zee, waarin de volgende hoeloebalangschappen (districten):
1. Mesdjid Raija, aan den rechteroever der Atjeh-rivier;
2. Mesdjid Raija, aan den linkeroever der Atjeh-rivier;
3. Merassa;
4. VI Moekims, voor zooverre zij binnen de postenlinie vallen, benevens de daartoe behoorende eilanden Bras, Nassibesar, Nassi-ketjil, Klappa. Batoe en Angkatja;
5. IX Moekims, voor zooverre zij binnen de postenlinie vallen, met de voorheen rechtstreeks onder den Sultan staande moekims Longbattah, Pagger-Ajer en Lamsajoen.
6. VII Moekims van de sagie der XXII Moekims, voor zooverre zij binnen de postenlinie vallen ;
7. Lamreng (XXVI Moekims);
8. III Moekims Oleh-Karang ;
9. III Moekims Kajoe-Adang of Lamgoegoeb (XXVI Moekims) ;
10. het eiland Waij;
b. het gebied buiten de postenlinie.

De Onderhoorigheden, waaronder al de kuststaten begrepen worden van Oedjoeng TjalokBatoe tot Pantei Kerma, benevens de zoogenaamde Zuidelijke nederzettingen van GrootAtjeh, bestaan uit de volgende landschappen:

A. Westkust van Atjeh:
1. Kloewat met de aan het strand gelegene vasalstaatjes: Sibadi, Oedjong Poelau met Poelau-doewa, Bakongan, Lembang, Koewala Baoe met Koewala Baroe Assahan, Rassian, Sinaboek, Terbangan Rajoet, Terbangan Tjoet;
2 Tampat-toewan;
3. Sama-doewa;
4. Telok Paoeh met Onderhoorigheden: Telok Paoeh, Aloer Pakoe, Sawang, Tring Madoeroi, Batoe Toenggal, Damar Toetoeng;
5. Mukih met Laboehantarab en Telokkasei;
6. Laboehanhadji met Onderhoorigheden : Laboehan-hadji, Koewala Paoeh baroe, Pelokkan, Kamoemoe, Peloemat;
7. Manging met Baoeh;
8. Telok Paoeh met Soewak, Tangan-tan- gan-besar en Tangan-tangan-ketjil;
9. Soesoeh;
10. Poelan-Kajoe ;
11 Blang-Pedir ;
12. Koewalabatoe met Simajam, Soerian, Lamatoewa en Lamamoeda;
13. Senaan;
14. Melaboeh met Onderhoorigheden: eigenlijk Melaboeh, Waila, Boeboen, Senagan met Trang en Tadoe, Tripah;
15. Tenom met Pangga;
16. Kroeng Sabil met Tjellang;
17. Rigas;
18. Patih met Lagen, Telok Gloempang en Ranoi;
19. Telokkroet met Baba-Nipah ;
20. Koeala Tjarakmon;
21. Noh met Poeloe Raja;
22. Baba Awèh;
23. Djinamprong :
24 Koeala Oenga ;
25. Koeala Lanibesoi
26. Daja;
27. Kloewang ;
28. het eiland Si Maloer, verdeeld in 5 districten: Si Maloer, Tapak, Lakoön, Salang, Si Goelei.
B. Noordkust van Atjeh:
1. Pedir;
2. Gighen;
3. Ajer-Leboe ;
4. Endjoeng;
5. Pantei-Radja;
6. Merdoe ;
7. Samalanga ;
8. Pasangan ;
9. Gloempang doea;
10. Sawang;
11. Nisam;
12. Tjoenda met de Boeloe-landschappen ;
13. Telok-Semawé ;
14 Bajoe ;
15. Blang Mangat;
16. Blang Meh;
17. Gedong;
18. Semakoeroek;
19. Hakim Kroeng;
20. Beloek:
21. Kerti;
22. Matang kali;
C. Oostkust van Atjeh;
1. Tandjong Semantoh met Merban;
2. Simpang-Oiim ;
3. Djolok-ketjil;
4. Bagoh ;
5. Djolok-besar ;
6. Edi-ketjil;
7. Edi-besar;
8. Pedawa-besar;
9. Soengei-raja;
10. Perlak;
11. Modjopahit;
12. Langsar;
D. De zuidelijke nederzetting van GrootAtjeh, waarin het landschap Lehong.

Het gouvernement A. en Onderhoorigheden wordt bestuurd door een civiel- en militair gouverneur; ter noord- en ter oostkust is een assistent-resident aangesteld.

De grootste rivier van A. is de Atjehrivier, die uit het hooger gebergte ontspringt en vele kleinere en grootere zijrivieren opneemt, als de Kroeng Semilik, de Selimoen, de Lamkari, de Kroen-Lam-Lo-ot, de Kroeng Daroe: zij mondt uit bij Koewala-Atjeh; hare moerassige oevers zijn bedekt met rijstvelden; hier en daar op de hooger gelegen gedeelten kampongs. Groot-Atjeh wordt ten n. en w. begrensd door de zee, ten oosten door den Goudberg of Selawa Dj anten, 1720 m. hoog, welke door een lagen bergrug verbonden is met den Goenoeng Batoe Moekoerah, 1940 m., langs wiens helling zich dichte bosschen uitstrekken en wiens heuvelige uitloopers met enkele hooge toppen, als de Glé Mantelah, 2100 m., en de Glé Raja, 1575 m., de zuid- en zuidwestgrens van Groot-Atjeh vormen. Tusschen Oedjong Retiing en het Parangebergte is de kust bezet met duinen; beoosten laatstgenoemd gebergte en kaap Atjehhoofd is de bodem langs de kust moerassig ; aan weerskanten van de monding der Atjehrivier lagunen, die door strooken zandgrond van de zee gescheiden zijn. Ten oosten van Pedropunt tot Kroeng-Raja is het strand door een smalle lagune van het heuvelland, dat zich onmiddellijk daarachter verheft, gescheiden; aan het overig deel van de kust klimt de bodem met vrij steile hellingen uit zee op. Het Parangebergte, dat tusschen Koningspunt en kaap Atjehhoofd steil in zee afdaalt, en ten deele begroeid is, bereikt een hoogte van 300 m.; tusschen dit gebergte en den Glé Raja loopt een heuvelreeks met de kloof van Beradin. Over het Parangebergte voert de pas van Blang-Kala van de noord- naar de westkust.

Deoosthelft van Atjeh bevat uitgestrekte laaggelegen voor bebouwing zeer geschikte vlakten, en is de voortzetting der alluviumvlakte van OostSumatra. Onder de westkust van Atjeh verstaat men gewoonlijk de strook tusschen Koningspunt en Oedjong-Patikala ; administratief begrijpt men hieronder het gedeelte der kust vervat tusschen Koewala-Tjarakmon en Oedjong Tjolok Batoe; in de omgeving der rivieren is het land vlak, doch overigens zeer bergachtig; de kust wordt gebroken door verscheidene kleinere en grootere meest verzande riviermonden, als die der Kroeng Sabil, der Oedjong Poeloe Kajoe, der Bak-Oer, der Oedjong Tjolok Batoe, der Kloewat en der Koewala, en door meerdere kleine baaien en inhammen, als die van Rigas, Melaboeh, Poeloe Kajoe, Tampat Toean, Oedjong Poelau, die gedurende den westmoesson min of meer beschutte ankerplaatsen uitmaken. Wat betreft flora en fauna, zie Sumatra.

De Atjehers zijn waarschijnlijk van Hindoeschen oorsprong, geschiedkundige gegevens om met zekerheid hunne afkomst te bepalen ontbreken echter geheel. Doordat Atjeh ten allen tijde een handelsstaat was, vestigden er zich gedurig handelaren uit andere streken van Azië, waaraan het schijnt te moeten worden toegeschreven dat de tegenwoordige bevolking zoowel Hindostansche, Maleische en Klingaleesche, als Egyptische, Arabische en Javaansche elementen bevat. Zij is te onderscheiden in Orang toenong (Bovenlanders) en Orang baroh (Benedenlanders); laatstgenoemden dragen, behalve de eigenaardige Atjehsche broek en de idja pinggang, lendendoek, een baadje met lange mouwen; allen dragen op het hoofd een koepiah; tot de kleeding der mannelijke Atjehers behoort ook een saamgevouwen doek, de boengkoeh ranoeb, waarin de benoodigdheden voor het sirikauwen, toiletzaken, enz. worden bewaard. De voorn, bij hen in gebruik zijnde wapenen zijn de rintjong, een puntige aan een der zijden scherpe dolk, de klewang, werpspiesen, schietgeweer, verder allerlei blanke wapens, als de roedoes, de pedeen, de sekin pandjang, de sekin pasangan, enz. De Atjehsche vrouwen dragen over de aan die der mannen geheel gelijkvormige Atjehsche broek een tot op de voeten of tot aan de knieën neerhangend lendenkleed, en overigens een baadje met nauwe mouwen. De Atjeher voedt zich hoofdzakelijk met rijst en visch; het gebruik -van opium is vrij algemeen, vooral in de peperkoloniën ter oosten westkust.

De Bovenlanders zijn dapperder, trotscher en wreeder dan de Benedenlanders, overigens wraakzuchtig, dweepziek en oneerlijk, en groote liefhebbers van hanen-, stieren- en duivengevechten en dobbelen. De huizen der Atjehers staan allen op boven den grond uitstekende palen ; rondom elke woning is een erf met een put; de ruimte tusschen de palen onder het huis dient als verblijfplaats voor honden, schapen en gevogelte; buffels en runderen staan in afzonderlijke stallen. De Atjehers huwen reeds zeer jong: de meisjes worden gewoonlijk tusschen haar achtste en tiende jaar aan hare echtgenooten, die niet jonger mogen zijn dan zestien jaar, overgegeven. Het aanzoek gaat uit van den jonkman, die er doorgaans een tusschenpersoon mee belast, niet echter alvorens tusschen de wederzijdsche ouders besprekingen hebben plaats gehad. De jonggehuwde vrouw blijft den eersten tijd in de ouderlijke woning, waarin een vertrek voor haar wordt afgezonderd, waar zij haar echtgenoot ontvangt.

De eerste aanraking van een kind met den grond gaat vergezeld van allerlei feestelijkheden ; de besnijdenis, ook die der meisjes, geschiedt zonder plechtigheid. De taal der Atjehers behoort tot de Indische groep van den Indonesischen taalstam, en splitst zich in een viertal tongvallen : het benedenlandsch of Baroesch, het bovenlandsch of Toenongsch, het Paseïsch en het Pedirsch, die elk weer een menigte lokale afwijkingen aanbieden. De Atjehsche taal is rijk aan klanken en schakeeringen, doch arm aan woorden en afleidingen, en openbaart, evenals het Boegineesch en het Makassaarsch, een neiging om een geheelen volzin door een enkel woord weer te geven, indien het onderwerp en het voorwerp door een voornaamwoord kan worden uitgedrukt. In de Atjehsche letterkunde wordt bijna geen gebruik gemaakt van den prozavorm ; zij bestaat bijna geheel uit dichtwerken, als hikajats van epischen aard, verdichte verhalen, godsdienstige geschriften, fabelen en legenden.

Geschiedenis:

16de eeuw. Atjeh, tot nog toe een prov. van Pedir, ontwikkelt zich tot een zelfstandig rijk; sultan Ali Moghajat Sjah omhelst den moh. godsdienst en voert dien in zijn gebied in; de Atjehers verdrijven de Portugeezen uit Pasei (1524).
1599. Cornelis Houtman bezoekt A. (21 Juni) en sneuvelt tengevolge van verraad ; zijn broeder Frederik wordt gevangen genomen.
1600. Van Caerden sluit een overeenkomst betreffende het leveren van peper ; omtrent de vijandelijke gezindheid der Atjehers ingelicht, neemt hij vier van hunne schepen en vertrekt.
1601. De Roy en Bicker sluiten een overeenkomst met den sultan van A., tengevolge waarvan de factorij „Zeeland” wordt opgericht.
1603. Binnenlandsche onlusten in A.
1616. De factorij „Zeeland” ziet zich gedwongen op te breken ; de Nederlanders worden van Sumatra’s westkust verjaagd.
1641. Sultan Iskander Tsani, opvolger van Iskander Moeda, zoekt de vriendschap der Nederl. O.-I. Compagnie en helpt haar Malakka te veroveren.
1651. Bijna alle Nederlanders te Perak vermoord ; A. geblokkeerd.
1662. De Compagnie bezet Indrapoera, Padang en Tikoe en sluit met Menangkabau een verdrag van monopolie.
1664. Tikoe door de Atjehers uitgemoord, Padang aangevallen door bewoners van Kota Tengah; commissaris Gruis met zes officieren en 130 minderen sneuvelen bij een poging tot ontzet. Padang wordt verlost, Kota Tengah blijft in verzet.
1668. Baros stelt zich onder bescherming der Compagnie.
1824. Bij het Londensch tractaat neemt Nederland de verplichting op zich de veiligheid van A. ten opzichte der zeevaart enz. te waarborgen.
1829. Een aanslag der Nederlanders op Baros mislukt.
1831. Koewala Batoe wordt door een amerikaansch schip getuchtigd wegens zeeroof gepleegd op een amerikaansch vaartuig.
1844. De Engelschen tuchtigen Koewala Batoe en Koewala Mercloe.
1857. Generaal-majoor Van Swieten sluit een contract met sultan Ibrahim Mansoer Sjah inzake toelating van wederzijdsche onderdanen tot handel, scheepvaart en verblijf, tegengaan van zee-, strand- en menschenroof, enz.
1861. A. weigert schadeloosstelling uit te keeren wegens het opbrengen van twee schepen, varende onder Nederl. vlag.
1868. A. zoekt vruchteloos zich onder souvereiniteit van Turkije te stellen.
1870. De onveiligheid op de Atjehschc kusten wordt steeds grooter.
1873. De Nederl. consul Read te Singapore deelt het Indische gouvernement mede, dat Atjehsche gezanten zich tijdens hun verblijf te Singapore om hulp gewend hebben tot de consuls van Amerika en Italië; ook op andere wijzen blijkt duidelijk dat A. zich tot een oorlog voorbereidt. In Maart vertrekt de vicepresident van den raad van Nederl.-Indië naar Atjeh, als gouvernements-commissaris. Atjeh weigert Nederland’s souvereiniteit te erkennen; de gevoerde onderhandelingen leiden tot geen resultaat, en de oorlog wordt verklaard. 5 April arriveert de eerste Atjehexpeditie, 8 April sneuvelt gen.-maj. Kohier bij de bestorming van den Missigit; kolonel van Daalen neemt het kommando over. Atjeh geblokkeerd. De gepens luit.-gen. Van Swieten, door den koning aangewezen om te worden benoemd tot opperbevelhebber der 2e Atjeh-expeditie, komt in Juli te Batavia; deze tweede expeditie vertrekt 14—21 Nov. en landt 9 Dec. bij Koeala Gighen; de Atjehers worden uit hunne stellingen langs de kust en aan den rechteroever der Atjehrivier verdreven.
1874. Verovering van den Missigit Raja (6 Jan.); inname van den Kraton (23 Jan.), die in staat van verdediging gebracht en tot operatie-basis ingcricht wordt en den naam van Kota-Radja verkrijgt De Sultan van A. sterft (einde Jan) De opperbevelhebber keert met de hoofdmacht naar Java terug, een bezetting achterlatende onder kol. Pel als militair, tevens burgerlijk, bevelhebber (einde April); door deze worden achtereenvolgens het landschap Marasa en verschillende punten aan den rechteroever der Atjehrivier en bezuiden en bezuidwesten Kota-Radja bezet. Aanleg van een zeehoofd te Oleh-leh en van een spoorweg van deze plaats naar KotaRadja. Het meerendeel der Atjehsche kuststaatjes komt tot onderwerping. Een afzonderlijke Atjeh-medaille wordt ingesteld
1875. Inwijding van den lichttoren „Willem storen’* op Poeloe Bras (23 Juli). Gen.maj. Pel begint met de uitvoering der operatiën die ten doel hebben de Atjehers door het vormen van een stelling van Kroeng Raba ter westkust tot Kroeng Raja ter noordkust naar het binnenland te dringen, en hunne gemeenschap met de zee en kuststaat] es af te snijden. Aanvang der operatiën tegen de VI, IV en IX Moekims.
1876. Verovering der VI, IV en IX Moekims; dood van Pel (24 Febr.); luit.-kol Engel neemt het bevel over; tocht van gen-maj. Wiggers van Kerchem.
1877. Vermeestering der noordkust van Groot-Atjeh; bezoek van den gouv.-gen. aan Atjeh; hij doet toezegging van den wederopbouw der Missigit Raja; Analaboe bezet (AjJril); expeditie naar Samalanga van kol Van der Heijden.
1878. Aanvallen op de benting Segli; tocht naar Garoet; bombardement van Pasangan door de marine (14 Juli); onderwerping van Habib Abdal Rachman al Zair (13 Oct).
1879. Indrapoeri ingenomen (24 Mrt); onderwerping van Toekoe Moeda Daoed, hoofd van Selimoen en van Toekoe Ijé Alang, broeder van Panglima Polin. Eerste steenlegging van de Missigit Raja. 1
1880. Benoeming van twee Gouverneurcommissarissen voor de organisatie van het gewest Atjeh en Onderhoorigheden. Moord op de fransche natuuronderzoekers Guillaume en Wallon, gepleegd in het gebied van den radja van Tenom, westkust Atjeh (11 Mrt); Mr. der Kinderen vertrekt naar A. in het belang der organisatie van het rechtswezen aldaar. Zware overstrooming (17 Nov.)
1881. Organisatie van het bestuur in het gewest Atjeh en Ond. (11 Mrt); regeling van het rechtswezen (14 Mrt): de haven van Olehleh voor den algemeenen handel’opengesteld (28 Sept.); de Missigit Raja voltooid en ingewijd (27 Dec.)
1882. Samalanga en Pasangan getuchtigd; de bestaande spoorweg tusschen Oleh-leh en Kota-Radja wordt totLambaroe doorgetrokken.
1883. Reis van den gouv.-gen. naar Atjeh; uitreiking te Kota-Radja, als blijk van tevredenheid, van geschenken en eereteekens.Schipbreuk van het engelsche stoomschip Nisero nabij Panga, westkust A.; de bemanning wordt door Toekoe Imam Moeda, radja van Tenom, gevangen genomen en naar het binnenland gevoerd (8 Nov-).
1884. Expeditie naar Tenom; (5 Jan.) Voortdurend gewapend verzet in Atjeh; de sluiting van alle Atjehsche havens voor inen uitvoer afgekondigd (31 Juli) Den radja van Penom wordt een Nederl-Engelsch ultimatum gesteld (14 Aug.). De schipbreukelingen van de Nisero uitgeleverd (10 Sept.); de radja onderwerpt zich opnieuw aan het Nederl. gezag.
1885. De werkzaamheden aan de geconcentreerde stelling in Groot-Atjeh worden ten einde gebracht (1 Mrt); een deel der infanterie gaat naar Java terug.
1886. Het onder nederl. vlag varend stoomschip Hok Canton wordt te Rigas, westkust A., overvallen en geplunderd; enkele gevangenen worden aan wal gebracht (14 Juni); een expeditie, 20 Juni van Oleh-leh ter bevrijding der gevangenen uitgezonden, keert 26 Juni onverrichterzake terug. 6 Sept. worden de gevangenen uitgeleverd. De Atjehsche prauwenvaart en vischvangst langs de noordkust van A. verboden, van Koeala Segli tot Koeala Merdoe (10 Oct.) Het bezette gebied van Groot-Atjeh door banjirs geteisterd.
1887. De Willemstoren op Poeloe Bras door Atjehers overvallen (3 op 4 Jan.) De prauwenvaart (zie 1886) weder opengesteld. (1 Oct.)
1888. Alle in- en uitvoer in de ter noordkust van Atjeh gelegen staatjes, van BatoePoetih af tot den westelijken oever van Koeala Merdoe, verboden (29 Dec).
1889. De versterking Kota Pohama in Groot-Atjeh hevig beschoten uit eenige vijandelijke versterkingen nabij Kota Toeankoe; een dier versterkingen wordt ten koste van zware verliezen genomen (26 Juli).
1890. Gevechten in Edi, waarbij de vijandige Atjehers met groot verlies - uit hunne stellingen worden verdreven (Juni en Juli). De afsluiting der noord- en westkust van A. voor allen in- en uitvoer wordt met kracht gehandhaafd.
1891. Hevige beschieting van de sloepen van Hr. Ms. stoomschip Merapi in de baai van Rigas, westkust Atjeh, door volgelingen van Toekoe Oemar; tuchtiging van de kampong Rigas (Febr.)
1892. Tuchtiging van de kampongs BatoeKarendah en Koeala-Bitee (20 Juni). Overrompeling van de vijandelijke versterking Kota-Baroe, bij Segli (31 Juli). Inbezitneming van het eiland (Poeloe) Raja, aan Atjeh's westkust (13 Dec).
1893. Invallen van Atjehsche benden, onder aanvoering van Nja Makam, in het noorden der residentie Oostkust van Sumatra. Door de Nederl. troepen worden den vijand gevoelige verliezen toegebracht, en vier sterke bentings genomen (Jan.—April). Aan boord van het onder Nederl. vlag varend stoomschip Raja Kongsi Atjeh worden gedurende de réis van Telok Semawé naar Edi door Atjehsche passagiers 24 personen van de bemanning, waaronder de gezagvoerder, vermoord en twaalf verwond. (20 Juli). Het Atjehsche hoofd Toekoe Oemar, onderwerpt zich. Van zijn diensten wordt gebruik gemaakt om achtereenvolgens de XXV, XXVI en XXII Moekims van vijanden te zuiveren (Sept.;—Dec).
1894. Verdrijving van zich in Kampoeng Roending (Melaboeh, westkust A.) versterkt hebbende Atjehers (26—29 Mrt).
1895. Dienstreis van den leger-commandant naar A.
1896. Toekoe Oemar of Djohan Pahalawan, panglima prang besar van het gouvernement, blijkt afvallig te zijn geworden (29 Mrt); verscheidene andere Atjehsche hoofden sluiten zich bij hem aan, waardoor een algemeen verzet ontstaat in Groot-Atjeh. Commandant Vetter begeeft zich naar Atjeh. De troepenmacht wordt versterkt (April). Verdrijving van Oemar uit de VI en IV Moekims der sagi XXV Moekims (23—26 Mei). Tuchtiging van de Lamkrakstreek in de VII Moekims der sagi XXII Moekims (9—10 Juni) en van de V Moekims Montassik der sagi XXII Móekims (16—17 Juni). Vestiging van een mobiele colonne te Loknga nabij Kroeng Raba 115 Juli). Tocht naar Lepong en Lohong in de zuidelijke nederzettingen van Groot-Atjeh (9—13 Aug.). Tocht naar Indrapoeri, Moeroëe, Lampanas en Selimoen in de XXII Moekims, Groot-Atjeh (28 Oct.—9 Nov.)
1897. Tochten naar Lhong (1 Jan.—14 Febr. en 10 April—13 Mei). Expeditie naar de Pedirstreek, noordelijke nederzettingen van Groot-Atjeh, tot zuivering van de Moekim Pekan Baroe Pekan Sot (einde Juli,—begin Sept).
1898. Tocht naar Daja (begin Febr.—einde Mrt). Regeling van het passenstelsel voor het gouvernement A. en Ond. Expeditie tot onderwerping van de Pedirstreek. Aanval op het civiel etablissement te Edi door benden onder Teungkoe Tapa (30 Juni). Verdrijving der vijandelijke benden uit het Edische (11 Juli). De eerste tocht naar Tamsé mislukt (14 Aug.) Tamsé bereikt; Toekoe Oemar vlucht naar Lagen (25 Aug.) Kotta Ramboeng overvallen; eenige aanzienlijke hoofden gevangen genomen (6 Sept.) Oemar wordt rusteloos vervolgd, doch slaagt er gedurig in te ontkomen. De verschillende kleine staatjes aan de westkust onderwerpen zich. De geheele Pedirstreek wordt onderworpen; het civiel gezag gevestigd.
1899. Gevecht bij Oedjong Kala (Melaboeh). Het gerucht loopt dat Toekoe Oemar is gesneuveld (11 Febr.) Latere berichten bevestigen zijn dood. Gen. Van Heutsz vervolgt den vijand aan de westkust en aan de oostkust. De Atjehsche versterkingen in Matang Koeli worden genomen.

< >