De Geleedstralige of Weekvinnige visschen. Een groep visschen die zich voornamelijk door het maaksel der vinnen onderscheidt; deze worden noch door stekels, als bij de Acanthopterygen, noch door een doorn, als bij de Doornvinnigen, gesteund, maar zijn geleed, bestaan uit een aantal door gewrichtjes aan elkander verbonden leedjes; zij zijn bovendien meestal week en buigzaam en dikwijls aan de spits in twee of meer takken gespleten.
Slechts eenige stralen, en dan steeds de eerste straal eener vin, kunnen onbuigzaam worden, doordat de oorspronkelijk aanwezige geledingen vergroeien. Niet zelden ook ontbreken de stralen in enkele vinnen geheel; dergelijke vinnen dragen den naam van vetvinnen. Verreweg de meeste soorten dezer afdeeling zijn met cycloide schubben bekleed; het lichaam van enkelen is echter geheel naakt; bij velen ontbreken de buikvinnen (zie Physostomi-Apodes), bij enkelen ook de borstvinnen; rug-, aars- en staartvinnen zijn meestal sterk ontwikkeld; bij enkelen ontbreken de ribben, anderen hebben slechts rudimentaire bovenkaken; beencellen komen in den regel voor. Een zwemblaas is bij de meesten aanwezig en is dikwijls door een luchtbuis met den slokdarm of de maag verbonden. De meestbekende der tot deze afdeeling behoorende geslachten zijn Silurus (Meerval), Cobitis (Meerslang), Cyprinus (‘waartoe de Karper, de Goudvisch, de Zeelt, de Brasem en de Voren behooren), Anableps (Hoogkijker), Salmo (met den Zalm en de Forel), Esox (Snoek), Exocaetus (Vliegende visch), Clupea (de Haring, de Sprot, de Elft. enz.), Engraulis (Ansjovis). Bij sommige Weekvinnigen staan de buikvinnen meer naar voren dan de borstvinnen, of wel recht onder deze, b. v. bij de geslachten Gadus, waartoe o.a. behooren de Kabeljauw, de Schelvisch en de Wijting.Bij de geslachten Pleuronectes en Solea, die men onder den algemeenen familienaam van Platvisschen of Scholachtige visschen begrijpt, zijn de beide zijden van het lichaam ongelijk gekleurd en de beide oogen staan op de eene dier zijden, bij sommigen op de rechter- bij anderen op de linkerzijde. De donkerder gekleurde zijde, waar zich de oogen bevinden, is bij het zwemmen naar boven gekeerd, zoodat deze visschen eigenlijk op de witte of geelwitte zijde zwemmen.
De Weekvinnigen die de buikvinnen geheel missen hebben meest allen een lang, slangvormig uitgerekt lichaam, eene dikke, weeke huid met zeer kleine schubben, zooals de geslachten Anguilla (Aal), Muraena, Gymnotus (Sidderaal), Ammolytes, (de Smelt of Zandaal), enz.
De afdeeling der A. wordt gesplitst in twee groepen (Orden of Onderorden), nJ. die der Anacanthini en die der Physostomi (zie deze onderwerpen).