Een zeer oorlogzuchtig volk. Hun gebied lag zuidelijk van Palestina (Numeri 13 :30), grensde aan het land der Philistijnen en het gebergte Seir en strekte zich uit van Hevila tot aan Sur.
Spoedig na den doortocht der Israëlieten door de Roode Zee, vielen de Amalekieten de achterhoede der uitgewekenen aan, hetgeen den grond legde tot een diepe vijandschap tusschen beide volken, die tot verschillende oorlogen aanleiding gaf. Saul (zie I Sam. 15 : 7) roeide hen bijna geheel uit; David, tijdens zijn verblijf onder de Philistijnen, drong hun land binnen en richtte een groote slachting onder het overschot aan. Zij werden namelijk door David te midden van een feest overvallen en op 400 jonge mannen na, die op kameelen zich uit de voeten maakten, allen gedood. De nakomelingen van deze werden in de dagen van Hezeiah (Ezechias) koning van Juda, door de Simeonieten uitgeroeid. Volgens Flavius Joséphus zouden de Amalekieten afstammelingen zijn van Amalek, kleinzoon van Esau, alzoo een Edomitische stam geweest zijn en zou hun gebied een deel hebben uitgemaakt van Edom. Zij kunnen echter bezwaarlijk de afstammelingen zijn van bedoelden Amalek, doch worden gehouden voor een Arabischen volksstam.