Albert van delden

betekenis & definitie

Neder!.rechtsgeleerde, financier en politikus, geb. 20 Pebr. 1828 te Deventer, studeerde van 1845 tot 1850 te Utrecht in de rechten, promoveerde in laatstgenoemd jaar in het romeinsch en hedendaagsch recht, vestigde zich als rechtsgeleerde in zijn geboorteplaats, werd hier in 1856 tot lid van de Provinciale Staten van Overijsel gekozen, werd in 1859 ook lid van den gemeenteraad van Deventer, in 1861 wethouder; in 1864 werd hij door het district Deventer naar de Tweede Kamer afgevaardigd, waarin hij sinds, met een korte onderbreking zitting had tot 1897 en tot de vooruitstrevende fractie der liberale partij behoorde; in 1872 werd hem het ministerie van financiën opgedragen, dat hij aanvaardde en tot den val van het kabinet-De Vries in 1874 behield; als minister betoonde hij zich een goed financier; echter werd zijn begrooting van 1874, in weerwil van den bevredigenden toestand der geldmiddelen, om de beraamde invoering van den gouden standaard verworpen ; als politikus was hij voorstander van scheiding van kerk en staat, en hoewel het beginsel van het persoonlijk initiatief vasthoudende niet ten eenenmale afkeerig van staatsinmenging in maatschappelijke toestanden. In 1877 werd hij weder in de Tweede Kamer gekozen, waarin hij voorts tot 1897 zitting bleef houden, in welk jaar hij tegen den kandidaat der volkspartij viel. Hij overl. 8 Nov. 1898.