een voorvoegsel, dat, in gunstigen zin, het aangehechte hoofdwoord de beteekenis geeft van het voornaamste te zijn in de hoedanigheid, welke dat hoofdwoord noemt; een aartsbisschop is de eerste of voornaamste bisschep van een provincie, onder wiens geestelijk gezag de gewone bisschoppen staan, enz. In ongunstigen zin wordt het gebruikt om te kennen te geven dat een persoon een ondeugd in hooge mate bezit: aartsleugenaar.
Het voorvoegsel aarts is van griekschen oorsprong, het latijn nam het over als archi.