de eetbare stengelknol van Solanum tuberosum L., (fam. Solanaceae, zie ald.).
De knollen zijn de opgezwollen, veel reservevoedsel bevattende toppen der grootendeels onderaardsche stengels. Deze dragen schubvormige blaadjes, uit wier oksels draadvormige zijtakken ontstaan, die steeds onder den grond blijven. Aan de vrije uiteinden der uitloopers en hun zijtakken ontstaat een gezwel of verdikking, gekroond door een eindknopje, een bewijs dat de aardappel een korte, in de dikte sterk uitgegroeide stengel is. Daarom draagt hij ook schubvormige blaadjes, in wier oksels knopjes gevormd worden, de zoogenaamde ,,oogen”. Uit deze ,,oogen” ontstaan onder gunstige omstandigheden de stengels, waaraan afgebroken-gevinde bladeren, tuilen van witte, of rood- of blauwviolette bloemen en groenachtige, veelzadige bessen zich ontwikkelen. Sommige variëteiten brengen geen zaad voort, bij gebrek aan vruchtbaar stuifmeel.De plant behoort tot de vergiftige gewassen wegens het gehalte aan solanine, vooral in het loof, in de bessen en in de spruiten, die in het duister zich ontwikkelen.
De versche knollen bevatten gemiddeld ongeveer 20 pCt. zetmeel, pl.m. 75 p€t. water, 2 pCt. eiwit en verder nog eenige andere bestanddeelen als vet, stikstof, phosphorzuur, kalk en kali. De verhouding der verschillende stoffen hangt af o. a. van variëteit, klimaat, bodem en weersgesteldheid.
De A. werd in het midden der 16de eeuw door de Spanjaarden uit Peru naar Spanje overgebracht en vandaar uit kwam hij naar Nederland, Bourgondië en Italië. In 1584 voerde sir Walter Raleigh, en in 1586 Hawkins den A. in Ierland in. Ten gevolge van mislukking van den tarweoogst begon men in de 2de helft der 18de eeuw den A. meer algemeen te verbouwen, zoodat hij tegenwoordig het hoofdvoedsel uitmaakt van de bevolking van nagenoeg geheel Europa. Men heeft van den A. tallooze variëteiten gekweekt. Op de internationale aardappeltentoonstelling te Altenburg in 1875 waren 2644 variëteiten bijeengebracht.
De vijanden van de aardappelplant zijn talrijke zwammen, vooral Phytophthora infestans, ziie ald., en onder de dieren o. a. de engerling, de aardrups (Agrotis), die aan de knol knagen, de rups van den doodshoofdvlinder (Acherontia Atropos), de aardvlooien, bladluizen, slakken, wantsen en de Coloradokever, zie ald., die het loof aantasten.
Behalve dat zij voor voedsel dienen, zoowel voor menschen als voor vee, worden ze nog op velerlei wijze verwerkt en voor allerlei doeleinden gebruikt (aardappelmeel, dextrine, brood, kunstboter, stroop, spiritus).