UITSTUREN - (stuurde uit, heeft uitgestuurd), naar buiten sturen : een kwajongen de klas uitsturen; zij heeft de meid uitgestuurd, weggezonden om boodschappen te doen;
— iem. op iets uitsturen, om berichten er van in te winnen ; het schip de haven uitsturen, uitbrengen; eene zaak den verkeerden kant uitsturen, niet goed behandelen.