Tandschaaf - v. (...schaven), (timm.) kleine blokschaaf met loodrechten beitel, welks onderzijde met kleine, fijne tanden is bewerkt;
...SCHELP, v. (-en), eene soort van schelp;
...SCHILFER, v. (-s), afspringend tandglazuur;
...SCHRABBER, m. (-s), heelmeesterswerktuig;
...SLAK, v. (-ken), (nat. hist.) eene slakkenfamilie (dentdlidae), tot de vinpootigen behoorende, met eene schelp die op den hoektand van een roofdier gelijkt.