SNUIF - v. (...ven), gemalen tabak (om te snuiven); snuiftabak; poeder, stof (van iets dat vermolmd is).
SNUIFJE, o. (-s), hoeveelheid snuif tusschen vinger en duim te bergen; een snuifje nemen, een weinig snuiftabak in den neus doen;
— klein beetje : een snuifje suiker.