Rob - 1. m. (-ben), zeehond : zeker viervoetig verscheurend zoogdier (phoca vitulina), dat de zeeën der koude en gematigde luchtstreek bewoont;
— (fig.) zeerob, ervaren matroos; in tegenstelling daarmede landrob, die van zeezaken geen verstand heeft. ROBBETJE, o. (-s).
2. v. (-ben), maag van groote visschen;
— hij slokt alles in zijne rob, hij haalt alles naar zich toe.
3. v. verdikt met suiker gekookt vruchtensap, vruchtenmoes.