RASEEREN (raseerde, heeft geraseerd), afbreken, slechten, met den grond gelijkmaken : eene vesting raseeren, ontmantelen;
— een schip raseeren, het boventuig afnemen;
— een terrein raseeren, alle verhevenheden (boomen, woningen) ervan verwijderen; het effenen, den bodem gelijk maken;
— even, vluchtig aanraken, dicht voorbijgaan : een raseerend schot.