Gepubliceerd op 22-11-2018

Penning

betekenis & definitie

Penning m. (-en), gemunt, gestempeld (meest rond) plat stuk metaal, dat diende om de eene of andere gebeurtenis te herinneren of eene zekere waarde vertegenwoordigde: eere gedenkpenning, medaille; legpenning; betaalpenning;

kleine koperen pasmunt, in verschillende streken van verschillende waarde, in Holland bv. = 1/10 stuiver;
— (spr.) iem. tot den laatsten penning betalen, geheel en al; geen penning waard, rijk zijn; geen penning bezitten; (fig.) iem. den penning gunnen, hem de klandizie gunnen;
— (Zuidn.) bekend zijn lijk een kwaden penning, een slechten naam hebben;
— (bij uitbr.) geld: de penningen maken den oorlog, zonder geld kan men geen oorlog voeren; beheerder van ’s lands penningen; belastingpenningen;
— zijn penningske offeren, eene kleinigheid bijdragen;
— iem. een (teer)penning geven;
— belastingpenning voor honden: onze hond is zijn penning kwijt;
— zekere waardebepaling: de 5de penning, van de vijf penningen een, dus 20 ten honderd; de 10de, de 20ste penning, 10 en 5%; (Ned. gesch.) de tiende penning, de belasting, welke Alva in 1572 hief, waarbij een tiende gedeelte der waarde van iederen verkoop, die gedaan werd, in de schatkist moest worden gestort;
— iets tegen den penning zestien lossen, leenen, koopen, verkoopen, is 16 penningen geven voor 1 penning inkomen, dus 674 70* (hij uitbr.) iets tegen den penning zestien verkoopen, zeer duur verkoopen; hij is op den penning zestien, hij is gierig; hun jaarlijksche bijdrage konden zij afkoopen tegen den penning 20, door in eens 20 X de jaarlijksche bijdrage te geven;
—vloeken, razen, tieren tegen den penning zestien op, geweldig vloeken, razen, tieren. PENNINKJE, PENNINGSKE(N), PENNINKSKE(N), o. (-s).