(reikte om, heeft omgereikt), naar de rij af aan elk der personen van een kring aanreiken, in handen geven of bezorgen: Jan, wil je de pijpen eens bij de heeren omreiken;
— achter zich reiken : als je de moeite doet maar even om te reiken, dan heb je het;
— (w. g.) het reikt (krap, even, net enz.) om, het is (meer of min ruim) toereikend.