Moeien (moeide, heeft gemoeid), moeite, last, hinder veroorzaken: niemand zal u moeien;
— dat moeit mij, dat spijt, verdriet mij;
— iem. in eene zaak moeien, hem er niet buiten laten: de regeering werd in de zaak gemoeid; er mee gemoeid zijn, er bij betrokken zijn: deze zaak is er mee gemoeid; zijn leven is er mee gemoeid, staat er bij op het spel; de gansche dag is er mee gemoeid, is er voor noodig, gaat er mee heen;
— zich moeien, zich (met iets) bemoeien, zich met iets inlaten;
— geen koeien, geen moeien, geen bezit, geen zorg.