Ledigloopen, Leegloopen (liep ledig, leeg, heeft en is ledig-, leeggeloopen), (van putten] vaten enz. waarin zich vochten bevinden) door het wegvloeien van het vocht ledig worden het vat is leeggeloopen; (van personen) werkeloos zijn, niets uitvoeren hij heeft een heelen dag leeggeloopen;
— de stad liep leeg, iedereen ging kijken;
— de zaal liep leeg, iedereen vertrok.