Gepubliceerd op 06-09-2018

Glazen

betekenis & definitie

GLAZEN, bn. uit glas vervaardigd een glazen bak; een glazen ballon; glazen buizen; glazen peer, van eene gloeilamp; glazen tulp, eene electrische lamp; een glazen oog, kunstoog;

— (spr.) in een glazen huisje wonen, aan het oordeel van een ieder blootstaan;
— hij is op ’t glazen bruggetje geweest, hij heeft zich aan iets hachelijks gewaagd.; is in doodsgevaar geweest;
— (scherts.) iem. in een glazen kastje, doosje zetten, (van zwakke, ziekelijke of teere menschen gezegd) om ze tegen alle ongemakken te behoeden;
— hij heeft glazen beenen, hij is al te voorzichtig, durft niets aan; (Zuidn.) hij is dronken;
— (Zuidn.) een glazen boterham, een glas jenever;
— glazig iemand met glazen oogen aanzien, met glazige, starende oogen;
— (Zuidn.) glazen aardappelen, doorschijnend en hard.