DRAGER, m. (-s), (in ’t alg.) iem. die draagt, (vgl. banierdrager, horendrager, turfdrager); (in ’t bijz.) de personen die bij eene begrafenis het lijk dragen;
— (fig.) de drager van een beginsel, iem. in wien een beginsel belichaamd is;
— de mensch is de beelddrager Gods.