DOORZIEN, (zag door, heeft doorgezien) voortgaan met zien; door iets heen zien;
— vluchtig onderzoeken, nalezen, overlezen, narekenen de candidaat mag het te lezen stuk eerst even doorzien;
—, (doorzag, heeft doorzien), begrijpen, doorgronden hij doorzag de bedoelingen van zijn tegenstander; (ook) iem doorzien, begrijpen wat hij in zijn schild voert.