DOORSTRIJKEN, (streek door, heeft en is doorgestreken), voortgaan met strijken; sneller strijken; strijkend door iets brengen of gaan;
— dóórloopen zonder zich op te houden zonder boe of ba te zeggen, streek hij door; zich wegpakken, heengaan hij is met de gansche kas doorgestreken;
— iets door strijken, doorhalen, doorstrepen; door strijken stukmaken, wonden;
— (germ.) beknorren.