DOORPLOEGEN, (ploegde door, heeft doorgeploegd), voortgaan met ploegen; door iets heen ploegen; door ploegen stukmaken;
— (doorploegde, heeft doorploegd), met den ploeg bewerken, vooral met het oog op ontstaande voren; (fig.) *t krijgsgewoel doorploegde ‘t land; een gelaat met diepe voren doorploegd, met diepe rimpels;
— de zee doorploegen, bevaren (met schepen van eenigen diepgang).