Gepubliceerd op 01-09-2018

Booten

betekenis & definitie

BOOTEN, (bootte, heeft gebooten), (Zuidn.) slaan, kloppen met de hand of met een hamer;

— op iem. booten, erop losslaan;
— op iets booten, ergens op blokken;
vlas booten, groen vlas op den dorschvloer met den platten boothamer beuken om er het zaad uit te kloppen; (ook) geroot vlas met den kerfboothamer beuken om de lemen (houtachtige deeltjes) te breken en het vlas des te gemakkelijker te zwingelen;
— (van garen dat voor inslag moet dienen) het met de plamate (een plat hout) zacht en gemoedig kloppen;
— (eene zeis of pik) ze scherpen, haren;
— het vlas tot booten binden.

< >