BLUFFEN, (blufte, heeft gebluft), pochen, snoeven, roemen, grootspreken; ik zal ze bluffen, door nog meer vertoon, grootdoenerij overbluffen;
— het blufspel spelen. BLUFFER, m. (-s), BLUFSTER, v. (-s), die bluft; die het blufspel (zeker kaartspel) speelt;
— (w. g.) iem. een bluffer geven, iets doen wat de aandacht trekt en een ander tot nadoen aansporen.