Gepubliceerd op 12-09-2018

Grootspreken

betekenis & definitie

GROOTSPREKEN, o. snoeven, pochen: hij kan het grootspreken niet laten. GROOTSPREKER, m. (-s), pocher, bluffer: ik stopte den grootspreker den mond; (zegsw.) ik heb alles van goud en zilver, zelfs mijn koperen ketels, zei de grootspreker. GROOTSPREEKSTER, v. (-s).