BLOND, bn. (-er, -st), lichte naar het goudgeel overhellende kleur; zij heeft blond haar; de blonde duinen; het blonde strand; (fig.) de blonde dageraad; de blonde. Apollo;
— de bruinen en de blonden, de meisjes die bruin en die blond zijn;
— (gew.) iem. blond en blauw slaan, geducht afranselen, zie BONT. BLONDHEID, v. blonde kleur, tint.