BLOEMKOOL, v. ( -en), eene koolsoort met vleezige bleekgele bloemstengels, die door de menschen gegeten worden;
— (fig.) mooie bloemkool, uitroep der straatjongens, wanneer iem. een witten stroohoed draagt;
— (lig.) daar is tante bloemkool, gezegd van eene eenigszins zonderling gekleede vrouw, enz.
—SCHUIT, v. (-en), schuit waarmee de bloemkool aangevoerd wordt;
—WAGEN, m. (-s):
—ZAAD, o.;
—ZOUTERIJ, v. (-en).