BEZADIGD, bn. bw. (-er, -st), bedaard, kalm, ingetogen een bezadigd jongeling; bezadigd gedrag;
— bezadigd optreden, kalm en bedaard. BEZADIGDHEID, v. bedaardheid, kalmte van gemoed, inz. als gevolg van leeftijd en ondervinding: met bezadigdheid te werk gaan.