AFSLENTEREN, (slenterde af, is afgeslenterd), doelloos en zonder haast te maken zich van iets verwijderen ; ’t is vervelend met hem te wandelen, telkens slentert hij van ’t gezelschap af;
— slenterend naar beneden gaan van eene hoogte of langs eene helling : wie komt daar van den heuvel afslenteren ?; daar kwam hij juist de trap afgeslenterd;
— zeer veel slenteren : hij heeft deze week wat afgeslenterd, geene minuut heeft hij gewerkt.