AFLUISTEREN, (luisterde af, heeft afgeluisterd), (een gesprek, gezegde, gezang, spel van anderen) met opzet afhooren, opzettelijk en aandachtig ernaar luisteren, zonder dat zij het merken : die conciërge stoot voortdurend af te luisteren wat er in het kamertje gesproken wordt; in het portaal staande konden wij dat lied afluisteren;
— (fig.) een gesprek dat door een schrijver levendig wordt verhaald, alsof de lezer het met hem afiuistert: wanneer wij een dier groepen naderen en de gehouden gesprekken afluisteren;
— den aanzienlijken behooren de kunstenaars fijne manieren, bevallige houding, aangename stembuiging, goeden toon af te zien en af te luisteren, door luisteren zich eigen maken;
— (gew. en Zuidn.) in die woningen van die revolutiebouw kunnen de bewoners elkander afluisteren, beluisteren, AFLUISTERING, v.