Gepubliceerd op 30-08-2018

Aflezen

betekenis & definitie

AFLEZEN, (las af, heeft en is afgelezen), (w. g.) vruchten, bloemen enz. afplukken en bijeenzamelen;

— de hoornen, de planten aflezen, ze van de vruchten en bloemen ontdoen;
— (puistjes, wratten enz.) afkrabbelen;
— (lezen in de gewone beteekenis): het moois, het nieuws, het nieuwtje, de aardigheid enz. van een boek aflezen, er zóó lang in lezen, dat men voor dat alles geen gevoel meer heeft;
— (ziekten en kwalen) er iem. van bevrijden door het lezen of uitspreken van een bezweringsformulier: iem. de koorts aflezen;
— (een geschrift dat niet zeer lang is) ten einde toe lezen, het uitlezen : de kleine knaap las den zegenwensch zonder stotteren af; hij wilde eerst den brief aflezen;
— deze tijdschriften zijn afgelezen, zijn bij al de leden van het leesgezelschap rond geweest;
— (eene lijst of hetgeen in dien vorm is ingericht) ten einde toe voorlezen, zoodat elk gedeelte achtereenvolgens, naar de rij af, gelezen wordt: eene lijst aflezen; namen, nummers, artikels aflezen;
— (natuur- en sterrenk.), (van de verdeelingen op een meetwerktuig, als graden, minuten enz.) bij eene waarneming de nummers die de verdeelingen aanwijzen, nauwkeurig nagaan en in de vereischte orde oplezen, ter bepaling van de grootte of sterkte van het waargenomene : ik zal de hoeken aflezen, teeken jij ze dan aan;
— (fig.) (een boekwerk) er zoo veelvuldig in lezen tot het versleten en onbruikbaar geworden is : dat boek is letterlijk afgelezen;
— zich aflezen, zich afmatten door lezen of voorlezen : hij had zich gisteren weer zoo afgelezen, dat hij er suf van was;
— (verordeningen of bekendmakingen die vanwege de overheid of een bevoegd gezag ter kennis van het algemeen moeten gebracht worden) in 't openbaar voorlezen : eene verordening, een bevel, eene kennisgeving van de pui van ’t stadhuis, van den kansel enz. aflezen; ook; bruid en bruidegom moesten in twee gemeenten afgelezen worden.

< >