m.,
1. groei (in de alg. t. w. g.); — (zegsw.) de was in de benen hebben, een zekere stramheid, toegeschreven aan de groei; groot, klein van was zijn, van gestalte ; — wijze waarop iets gegroeid is, ook gezegd van mineralen : een steen splijt volgens zijn was ;
2. aanzwelling ; stijging van de waterstand : er is was op de bovenrivieren.