Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vanger

betekenis & definitie

m. (-s),

1. hij die door grijpen of vatten iem. in zijn macht krijgt, inz. bij vangspelen ;
2. (Zuidn.) iem. die getikt, niet goed wijs is ;
3. hij die met behulp van een strik, hengel, val enz. een dier in zijn macht krijgt, er jacht op maakt, het vangt: de vanger staat bij een valnet, dat hij door middel van een katrol laat vallen of ophaalt;
4. hij die gevangenneemt, gevangenzet; inz. ambtenaar die belast is met het arresteren van personen vanwege het gerecht;
5. hij die iets in zijn loop, vlucht of vaart tegenhoudt en grijpt, hij die iets opvangt: als de werper de bal naar een andere speler dan de vanger gooit;
6. (Barg.) zak ;
7. (gewest, in Z.-Ned.) aan een duivenslag : elk van de ijzeren, afhangende dubbele draden waarmee een duiventil zodanig wordt afgesloten dat de duiven er wel in, doch niet uit kunnen ; meestal in ’t mv. vangers, als aanduiding van liet gehele stel van dergelijke draden ;
8. (aan een piano) ben. voor de onderdelen die de naar omhoog slaande elastische hamertjes bij liet terugvallen opvangen.

< >