(hield uit, heeft uitgehouden),
1. uitgestrekt of uitgespreid houden: zijn arm, een doek, een tafelkleed uithouden.
2. van iets verwijderd, naar buiten houden.
3. ten einde toe verduren, doorstaan, volhouden: hoe houdt hij het uit!; pijn uithouden zonder te schreeuwen; — (scherts.) je kunt het hier wel uithouden, je hebt het hier goed.
3. ergens lang blijven; je hebt het daar nog al uitgehouden; zijn jullie daar eindelijk? je hebt het uitgehouden!