Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uier

betekenis & definitie

m. (-s), melkklier bij zekere zoogdieren zoals zij zich uitwendig vertoont, bep. bij herkauwers en paarden, en inz. bij de koe, onder aan de buik gelegen en bestaande uit twee helften, elk met één, bij de koe met twee tepels; de uiers drukken, melken; een zware, volle uier, die veel melk bevat.