(juichte toe, heeft toegejuicht),
1. luide betuigingen van bijval (vreugde, tevredenheid enz.) doen horen; met gejuich begroeten: een toneelspeler luide toejuichen; de jubilaris werd overal toegejuicht;
2. goedkeuren, instemmen met: zo een plan zou ik zeker toejuichen.