Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Terloops

betekenis & definitie

I. bw.,

1. in de gauwigheid, inderhaast, tussen andere bezigheden door : nauwelijks vond ik nog de gelegenheid om met haar terloops een woordje te wisselen;
2. in ’t voorbijgaan, als bijzaak: hij had haar terloops gegroet; terloops iets nakijken, opmerken; ernstige zaken mag men niet terloops afdoen;

II. bn., vluchtig, oppervlakkig: terloopse bezoeken, mededelingen.