Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Wisselen

betekenis & definitie

(wisselde, heeft gewisseld),

1. onderling veranderen, het een voor het andere nemen of geven: de plaatsen, van plaats wisselen ; r en l wisselen vaak; — van paarden wisselen, andere paarden nemen; — (van) tanden wisselen, andere tanden krijgen; — stuivertje wisselen, zie Stuivertje; — elkaar afwisselen : zo wisselt beurt met beurt;
2. (in ’t bijz.) groot geld ruilen voor klein geld: een gulden wisselen; — munt- of bankpapier ruilen voor klinkende munt: een bankje van 100 wisselen ; (abs.) wisselhandel drijven ; — (scherts.) dat kan ik niet ivisselen, daar heb ik niet van terug ; — 3. wederzijds toezenden: brieven wisselen, elkander brieven schrijven; woorden wisselen, een gesprek voeren, (ook) geschil hebben ; een kogel wisselen, een tweegevecht houden op de pistool;
4. veranderen, opeenvolgende veranderingen ondergaan : alles wisselt en vergaat; het aspect wisselt telkens ;
5.(jag.) van wild, zijn wissel (4.) volgen ;
6. (van spoorwagens) op een ander spoor overgaan.