Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STIJVEN

betekenis & definitie

I. (steef, heeft gesteven),

1. (overg.) met stijfsel, gom enz. stijf maken: het linnengoed stijven: zij heeft het overhemd gesteven; een niet gesteven hoed, een slappe hoed;
2. (overg.) strakker, meer gespannen maken: de paarden ze stappen, ze stijven de stringen (Gezelle);
3. (onoverg.) (gew. Zuidn.) verstijven; vast worden: het mengsel is al gesteven;

II. (stijfde, heeft gestijfd),

1. (overg.) stijf maken, verstijven: de koude stijft de handen;

2. (overg.) steviger, sterker, krachtiger maken, versterken, aanmoedigen, aansporen tot volharding: alles stijfde maar te meer het verzet en op Oranje bleef de hoop gevestigd; de Spaanse benden in hun moedwil gestijfd door de partijdigheid der oversten; zij werden in hun overmoed, in het kwaad, in hun boos opzet gestijfd; 3. (onoverg.) sterker worden, de wind begint te stijven, op te zetten; 4. (overg.) steunen, bijstaan: de tegenwerking van Rolland door Hendrik Casimir begunstigd en gestijfd; 5. (overg.) beter gevuld maken, t.w. een beurs of kas: de huishoudelijke kas stijven; zo iets stijft de beurs.